Brugkoters

Dit jaar heb ik voor het eerst een brugklas. In mijn hart haat ik brugkoters, maar het is niet anders. De rector heeft mij gesmeekt om een eerste klas te nemen.

‘Ik zal er persoonlijk voor zorgen dat er een trombone in het muzieklokaal komt,’ had hij gezegd. Ik ben er ingeluisd en voel me bedrogen. Als ik geweten had dat het om zo’n zwakzinnig klasje ging, had ik geweigerd.

Roosje is het middelpunt van de klas. Zij eist ongeveer vijftig procent van je aandacht op. Dit is niet verwonderlijk daar het meisje vrijwel dag en nacht in haar uppie zit. Mama werkt in La Rose en papa heeft het te druk met cafébezoek. Verder zitten er opvallend veel bleke typetjes in de groep. Kindjes zo mager als brandhout die je nauwelijks verstaat als ze iets zeggen. Zo heb je het Huilmeisje van zo even, waarvan ik de naam niet eens weet en haar daarom maar Huilmeisje noem. Verder is er Ilona, het Kindmeisje dat met gemak nog in groep vier van de basisschool zou passen. Ze heeft de gewoonte om je alsmaar aan te raken of zelfs te bespringen. Dan heb je Karin Faalangst, het meisje dat volgens haar mentor regelmatig het Riagg bezoekt en tenslotte is er Mirjam, het harpmeisje, dat door haar klasgenoten Mozart wordt genoemd.

Naast deze kleintjes zitten er twee forse meiden in 1b. Ariadne, het studiehoofd die voor bloemkoolbegrippen veel te bekakt spreekt en Babs, de dochter van drs. Van Nieuwenhoven, die het postuur heeft van een bovenbouwer en echt op alle vragen antwoord weet.

De opvallendste leerling bij de jongens is Ettertje. Zelfs in de docentenkamer wordt hij zo genoemd. Vandaag is hij er gelukkig niet, goddank! Hij zal wel geschorst zijn. Dit jochie knokt met jongens uit de bovenbouw en scheldt leraren verrot. Wat schoolwerk betreft zit hij er voor spek en bonen bij. En dan hebben we Mart, gewoonlijk Het beest genoemd. Hij is verreweg de grootste en breedste brugklasser en heeft volgens mij niets op het Bloemkoolcollege te zoeken. Hij zou het beste functioneren op de slagersvakschool of in een metaalklas van het lbo. Dan zijn er nog twee kleuterjongetjes: Jarno, het schreeuwertje en het jongetje met de ziekenfondsbril die als je hem aankijkt en een vraag stelt, al tranen in zijn ogen krijgt.

Tussen de genoemde leerlingen zitten ook nog kinderen die ik waarschijnlijk nog niet eens heb aangekeken. Brave kinderen die met de armen over elkaar wachten op je bevelen. Kinderen die plaatjes van componisten in hun muziekschrift plakken voor een hoger cijfer. Angstige kinderen die in elkaar krimpen voor Het beest, Etterje en Roosje. Kinderen die blij zijn dat ze om drie uur naar huis mogen en aan papa en mama hun verhalen hun vertellen over de chaos in de klas.

‘Goed, kunnen we doorgaan?’ Ik kijk de kring rond. De schatjes lijken op de punt van hun stoel te zitten. Moet hij mij nu hebben, hoor ik ze denken. Het Huilmeisje is ondertussen bedaard. Ze snikt nog wat na en kijkt naar de grond. Met ons lijkt ze niets meer te maken willen hebben. In haar handen houdt ze haar pianoboek opgerold als toeter.