Bach – Orkestsuites
Rond 1717 werd de Duitse componist Johann Sebastian Bach (1685-1750) kapelmeester aan het hof van hertog Leopold von Köthen. (Bachs tweede periode). Leopold bleek een groot muziekliefhebber te zijn en sloot vriendschap met Bach. Er werd aan dit hof geen kerkmuziek gespeeld, dus Bach wierp zich volledig op het componeren van instrumentale muziek, waaronder twee Orkestsuites, de Brandenburgseconcerten en de twee Vioolconcerten. Bachs vorige baas, de hertog van Weimar, wilde hem eigenlijk niet kwijt. Maar de hardnekkige Bach ging toch. Het koste hem uiteindelijk wel vier weken cel!
Bach componeerde voor God, maar soms kon dat niet. In het calvinistische Köthen was kerkmuziek verboden. Gods woord was heilig en muziek zou afleiding kunnen geven. Daarom stortte Bach zich op het componeren van instrumentale en wereldlijke muziek. Zijn suites zijn daar voorbeelden van. Een suite is een instrumentaal stuk dat bestaat uit een reeks verschillende dansen. Het ritme en maatsoorten verschillen of contrasteren. Tijdens de Barok was het een zeer geliefde wereldlijke compositievorm. En aan de hoven werd er flink op suites gedanst.
Rond 1720 schreef Bach vier orkestsuites. Hij componeerde deze naar Frans en Italiaans voorbeeld. Misschien wel met een knipoog naar de componist Jean Baptiste Lully (1632 – 1687) die voor het hof van Lodewijk XIV componeerde. Dansmuziek dus, vooraf gegaan door een ouverture. Deze dansen waren meestal: Allemande – Courante – Gavotte – Bouree – Sarabande – Polonaise – Gigue.
Suite 1 in C barst direct al los in een swingende ouverture, het openingstuk van de suite. Hobo’s en fagot spelen een duidelijke rol. Suite 2 in b mineur voor fluiten en strijkers is vooral bekend om zijn fluitpartij in het laatste deel: de Badinerie (kort, snel en vrolijk muziekstuk of dans). In de Suite 3 in D voor hobo’s, trompetten en strijkers valt het beroemde Air voor strijkorkest op. Suite 4 staat in D en heeft vrijwel dezelfde bezetting als Suite 3, met clarino (hoge trompet).
BACH ORKESTSUITES NUMMER 340
Nota bene
Het moet niet gekker worden, Johann Sebastian Bach in een coffeeshop? En toch is het zo. De meester schreef niet alleen een Koffiecantate hij bezocht ook het omstreden koffiehuis. Eind 17e eeuw werd de koffie als drank in Europa ingevoerd. Het werd echter als een gevaarlijk drankje omschreven en was zelfs verboden voor de jeugd. Toch ontstonden er in de grote steden koffiehuizen. Bach bezocht jarenlang de coffeeshop Zimmerman in Leipzig.
De cantate van Bach BWV 211 behandelt de lotgevallen van een aan koffie verslaafd meisje. Zij moet beloven het slechte drankje niet meer in te nemen als door haar vader naar een geschikte echtgenoot wordt gezocht.