Bartók – Danssuite

Als kleuter begeleidde Béla Bartók (1881-1945) zijn pianospelende moeder op een trommel. Zij was het ook die hem de eerste pianolessen gaf. Na het gymnasium studeerde Bartók aan het conservatorium van Boedapest. Daar ontmoette hij Zoltán Kodály met wie hij later duizenden volksmelodieën uit de Balkan zou gaan verzamelen. Veel van deze melodieën zou hij later voor zijn eigen werken gebruiken. Later trok Bartók als pianovirtuoos en vertolker van eigen werken de wereld in. Hij stierf, arm en vol heimwee naar zijn geliefde Hongarije, in Amerika.

In het dagelijks leven was Bartók rustig. Een peinzende man, weinig spraakzaam, beheerst, vroom en ingetogen. In zijn muziek blijkt hij echter het tegenovergestelde te zijn. Haast barbaars klinken zijn Allegro Barbaro en zijn Danssuite (1923). Met wilde kracht zet hij zijn Strijkkwartetten neer en met een geheimzinnige glimlach maakt hij zijn erotisch getinte opera’s. Geen wonder dat een persbericht uit die tijd melding maakt van: ‘een talent dat helaas dreigt te ontsporen’.

Even in de dertig was de componist Bartók toen hij zijn Danssuite schreef. Een stuk dat hij al geheel in zijn eigen stijl componeerde. Bartók was zeer modern in de toepassing van primitieve en uitbundige ritmes. Invloeden van het impressionisme en laatromantiek waren nauwelijks aan hem besteed. Zijn composities vielen op door het vele gebruik van dissonanten, ingewikkelde ritmes en ongebruikelijke klankkleuren. Veel van zijn muziek ontleende hij aan zijn uitgebreide verzameling volksliederen uit Hongarije en de Balkanlanden. De Danssuite bestaat uit Arabische, Roemeense en Hongaarse volksmelodieën.

Bartók componeerde zijn folkloristische Danssuite ter gelegenheid van de samensmelting van de steden Buda en Pest, sindsdien de Hongaarse hoofdstad Budapest. De première was een zeer groot succes. Later maakte de componist nog een pianoversie van het stuk. De Danssuite duurt ca 16 minuten.

BARTOK DANSSUITE NUMMER 242