Bartók – Pianoconcert 3
Béla Bartók (1881-1945) was Hongaar van geboorte. Zijn moeder was pianiste en dikwijls begeleidde Béla haar als peuter op zijn trommel. Toen al hield hij van ritme en slaginstrumenten. Later zou hij de piano, behalve als melodie-instrument, ook wel als slaginstrument gebruiken. Een voorbeeld is het uit 1911 gecomponeerde pianostuk Allegro Barbaro.
Het is onvoorstelbaar dat Béla Bartóks vitale, kleurrijke en trefzekere Pianoconcert 3 in E (1945) ontstond in een tijd van armoede, vertwijfeling en een slopende ziekte. Slechts het psalm-achtige middendeel getuigt van de donkere gevoelens waar Bartók mee gekampt moet hebben. De voor Bartók karakteristieke nachtgeluiden roepen een koortsachtige sfeer op.
Toch is dit concert, Bartóks laatste, vergeleken met de voorgaande twee pianoconcerten mild en klassiek te noemen. Het past evenwel in de stijlontwikkeling die Bartók in zijn laatste jaren doormaakte. Door de deprimerende omstandigheden neigde hij minder naar experimenten en modernisme. Ook het feit dat hij zelf niet als solist zou fungeren, dwong bepaalde concessies af. Anders dan de eerste twee pianoconcerten, toegesneden op zijn eigen virtuoze pianospel, schreef hij dit concert als verjaardagscadeau voor zijn tweede vrouw Dita, eveneens pianiste. Bartók wilde haar de extreme eisen die hij aan zijn eigen spelstijl stelde, besparen. Kennelijk voelde Bartók, die gelijkertijd aan zijn altvioolconcert werkte, dat dit het laatste werk was dat hij zou voltooien. ‘Het einde’, schreef hij achter de laatste maten van het manuscript. Aan de orkestratie van de laatste zeventien maten was hij niet meer toegekomen.
BARTOK PIANOCONCERT 3 NUMMER 371