Bartók – Strijkkwartet 4

In 1927 steekt de Hongaar Béla Bartók (1881-1945) voor het eerst de oceaan over om een concerttournee langs de grote Amerikaanse steden te geven. Op het programma staan werken van hem zelf en zijn vriend Zoltán Kodály. De concerten worden door hem ingeleid met een korte uiteenzetting. Ook verzorgt de componist lezingen over zijn geliefde onderwerp: de Hongaarse volksmuziek en de moderne Hongaarse toonkunst. Nog geen twintig jaar later zal de componist in datzelfde Amerika, waar hij dan al een aantal jaren woont, door heimwee en ziekte naar zijn mooie Hongarije wegkwijnen…

Het leven van de componist zit veelal verborgen in zijn muziek, zo ook bij Bartok en speciaal in zijn strijkkwartetten. Verwacht bij deze kwartetten geen Haydn of Beethoven. Bij Bartok zult u bij de les moeten blijven, op het puntje van de stoel blijven zitten, gespannen afwachten…

In de kwartetten van Bartók worden dissonanten toegepast, exotische ritmen, ontleend aan de Balkanmuziek, en nieuwe speeltechnieken, zoals het glissando voor alle instrumenten, het gebruik van kwarttonen en het bekende Bartok pizzicato waarbij de snaar tegen de hals tikt en het instrument als slaginstrument fungeert.

In 1908 componeert de zevenentwintigjarige Bartók zijn Strijkkwartet 1. Hij is dan nog in de ban van Liszt en Richard Strauss. Lang zal dit echter niet duren en slaat hij de weg in van muziek uit de Balkan en de twaalftoonstechniek.

Strijkkwartet 2 ontstaat in 1917, midden in de Eerste Wereldoorlog. Het componeren wordt bemoeilijkt en zijn grote passie het verzamelen van volksmuziek, vrijwel onmogelijk. Ontberingen en ervaringen getuigen in dit Strijkkwartet 2. Er is weinig over van de gebruikelijke ritmiek, harmonie en melodie. Dramatiek en tragedie daar moet de luisteraar het mee doen. Ongebruikelijk als slotdeel is het mysterieuze en emotionele Lento uit dit kwartet.

Strijkkwartet 3 komt uit 1927. Het werk is voor het grote publiek allerminst toegankelijk. Waar is de melodie, waar de lyriek? De muziek is hard als metaal, kleine intervallen beheersen het stuk dat slechts uit twee delen bestaat.

In Strijkkwartet 4 uit 1928 zal een klein en simpel motiefje de hoofdrol vervullen en zal op de meest denkbare – en ondenkbare – plekken zich al kronkelend een weg banen door het kwartet. In het derde deel klinken geheimzinnige klanken, de zogeheten Nachtmusik. Het is ook een lust voor het oog om het kwartet te zien uitvoeren. Wild spelende strijkers wippend op hun stoel. Soms ongenadig luid spelen en dan weer akelig zacht. Een beginnend luisteraar zal denken: Hemeltjelief wat gebeurt er allemaal! Dit is geen concert meer, hier voeren vier strijkers een gevecht. Vier strijkers die huilen, lachen, knokken, krijsen en jubelen!

BARTÓK STRIJKKWARTET 4 NUMMER 169