Cage – Oeuvre

De vader van de Amerikaanse pianist en componist John Cage (1912-1992) was uitvinder. Je zou kunnen zeggen dat John dezelfde kant is opgegaan. Cage studeerde muziek in New York en zijn eerste vaste muziekbaantjes vond hij als pianist op ballet- en dansscholen. Zijn idolen waren de componisten Stravinski, Cowell en Schönberg. Deze laatste noemde Cage geen componist maar uitvinder.

Cage wekte opzien in de beginjaren veertig van de vorige eeuw met de ontwikkeling van een nieuw soort slaginstrument, de geprepareerde piano. Na bestudering van Oosterse filosofieën – waaronder het Zenboeddhisme – verwerkte hij allerlei toeval elementen in zijn muziek, zoals het opgooien van muntjes en dobbelstenen. Hiermee hoopte Cage te ontsnappen aan de voorkeuren en herinneringen van bepaalde muziekpatronen. Ook maakte hij composities aan de hand van wiskundige formules.

De muziek van Cage heeft niet bijzonder veel aanhang onder luisteraars van klassieke muziek. De componist en klankmeester was zo’n beetje de eerste die succes had met muziek gespeeld door een geprepareerde piano (Sonatas and Interludes for Prepared Piano). In de piano en aan de hamertjes werden allerlei voorwerpen geplaatst: moertjes, schroeven, punaises, snoertjes, rubbertjes, etc. Daardoor verloor de piano haar oorspronkelijke klank en werd het timbre veranderd in een soort slaginstrument.

Ook met het fenomeen ‘rust’ in de muziek heeft Cage naam gemaakt. ‘Alles om ons heen is muziek’, verklaarde hij eens. Zijn opmerkelijke compositie 4’33’’ uit 1952 laat ons zelfs geen toon horen. Cage laat de luisteraar ruim viereneenhalve minuut zitten en noemt de geluiden die opgevangen worden zijn compositie. Het toeval speelt dus een grote rol in zijn klankscheppingen. Onder de noemer aleatoriek (alea betekent dobbelsteen) heeft deze manier van ‘componeren’ zijn weg gevonden in de muziekgeschiedenis.

CAGE OEUVRE NUMMER 449