Dvořak – Symfonie 7
Het heeft niet zo lang geduurd voordat de Tsjech Antonin Dvořak (1841-1904) wereldwijd werd bejubeld om zijn prachtige Stabat Matar, zijn prachtige symfonieën, zijn schitterende celloconcert en het inmiddels wereldberoemde Negerkwartet (tegenwoordig Amerikaans kwartet genoemd). Maar Dvořak heeft ook armoede gekend. Amper twintig jaar oud stond hij met een orgeldiploma straatarm en werkloos op eigen benen. Van thuis hoefde hij weinig te verwachten: het gezin Dvořak was zojuist failliet verklaard en had de herberg annex slagerij moeten verlaten. Rond 1860 woonden vader en moeder Dvořak plus zeven kinderen op een kamer bij een welwillend familielid. Naar verluid verdiende Dvořaks vader een centje bij als straatmuzikant spelend op de citer.
Eind 1884, Dvořak was inmiddels een grootheid, zette hij zich aan het componeren van zijn opus 70, Symfonie 7. Het werk was besteld door de Philharmonic Society of London. Het zou een sombere, donkere symfonie worden met twee monumentale slotdelen. Dvořak-kenners noemen het werk, samen met Symfonie 8, het hoogtepunt in zijn symfonische oeuvre. Symfonie 7 is Dvořaks minst Tsjechische symfonie. Het lijkt erop of Dvořak van het gezeur af wilde zijn dat hij alleen maar Tsjechische muziek zou kunnen componeren. De symfonie klinkt internationaler. Het werk herbergt in alle toonaarden invloeden van zijn vriend Johannes Brahms (1833-1897).
DVORAK SYMFONIE 7 NUMMER 377