Dvořák – Tsjechische suite
De Tsjech Antonín Dvořák (1841 – 1904) was de zoon van een slager en caféhouder. Hij werd geboren in een kleine dorpje aan de Moldau zo’n 70 kilometer ten noorden van Praag. Hij was de oudste van acht kinderen. Als kind ontving hij zang en vioolonderricht. Later kwam daar het orgel bij en de altviool. Samen met Bedřich Smetana (1824 – 1884) en Leoš Janáček (1854 – 1928) rekent men hem tot de grootste Tsjechische (Boheemse) componisten. Als 16 jarige wordt hij toegelaten tot de orgelschool in Praag. In het schoolorkest speelt hij altviool en maakt kennis met de muziek van de grote meesters.
Het was niemand minder dan de grote componist Johannes Brahms (1833 – 1897) die zijn talenten ontdekte en hem voordroeg aan dirigenten en muziekuitgevers. Als dertiger componeert hij de Tsjechische Suite, een muziekstuk dat bol staat van de vaderlandse folklore. De vijfdelige suite begint met een soort ouverture, de pastorale. De volgende delen zijn: polka – menuet – romance – furiant. De nadruk van de suite ligt op de Boheemse dansen. Het werk wordt doorgaans door symfonieorkest uitgevoerd maar er bestaat eveneens een bewerking voor octet. Het stuk duur ongeveer 25 minuten.
DVOŘÁK TSJECHISCHE SUITE NUMMER 809