Ravel – Pianoconcert in G

In de tijd dat de Fransman Maurice Ravel (1875-1937) zijn pianoconcerten componeerde, was hij een allesbehalve gelukkig mens. Hij was de vijfenvijftig gepasseerd en leed aan zware depressies. Het componeren ging hem, volgens zijn zeggen moeilijk af. Dat mag zo zijn, het resultaat was er niet minder om, want juist een paar van zijn meesterwerken, waaronder de Boléro, zagen tijdens deze jaren het licht. Het kon Ravel echter niet bekoren: ‘Ik behoor niet tot de grote componisten. Alle echte groten hebben een enorm oeuvre nagelaten, terwijl ik maar wat aangemodderd heb,’ aldus de componist. Aanvankelijk was Ravel door het Impressionisme beïnvloed. Als zeventienjarige was hij onder de indruk geraakt van Prelude a l’apres-midi d’un faune van zijn oudere collega Debussy. Na het beluisteren van dit stuk vertelde Ravel aan een ieder die het horen wilde, dat hij nu pas begreep wat échte muziek was.

Ravel schreef twee pianoconcerten: een voor de linkerhand en het Pianoconcert in G. Opmerkelijk is dat de componist gelijktijdig aan deze twee concerten werkte. Hoewel ze in dezelfde tijd zijn ontstaan (het linkerhandconcert was een paar maanden eerder klaar) zijn ze zeer verschillend van karakter. In 1932 beleefde het Pianoconcert in G zijn première met de componist als dirigent en Marguerite Long als soliste, aan wie hij het werk ook opdroeg. Het werd een groot succes en er volgde een tournee langs de grote Europese steden.

Het Pianoconcert in G kent drie zeer uiteenlopende delen, waarbij het broze middendeel en het felle luidruchtige slotdeel het meest opvallen. Niet toevallig zijn lage klanken overal aanwezig: de Engelse hoorn, de basklarinet, de contrafagot en de lage strijkers komen sterk naar voren en lijken het linkerhand register van de piano te willen verstevigen. Naast Spaanse en Baskische invloeden speelt de Jazz een belangrijke rol in dit contrastrijke pianoconcert.

Heeft u een opmerking of aanmerkingen over dit item, horen wij dit graag van U.

RAVEL PIANOCONCERT IN G NUMMER 123

 

Nota bene

Ravel woont tot zijn veertigste bij zijn moeder. De nerveuse en door slapeloosheid geplaagde Ravel weet zich geen raad. Hij trekt in bij een broer. Als deze trouwt gaat hij alleen wonen. Samen met zijn speelgoed, zijn mechanische poppen, zijn speeldozen, snuisterijen en tierelantijnen verhuist hij naar een sprookjesachtig huis dertig kilometer buiten Parijs.
Met volwassenen heeft hij weinig op, met kinderen des te meer, zij krijgen de meeste aandacht. Met een kind op schoot, en daarbij een sprookje vertellend, op zo’n moment is hij in zijn sas.