Schubert – Schwanengesang
Na lang aandringen van zijn vrienden gaf de Oostenrijkse componist Franz Schubert (1797-1828) een aantal maanden voor zijn dood, een concert met louter eigen werken. Het succes was overweldigend, maar de pers liet het afweten. Toch stelde de zeshonderd gulden die Schubert met het concert verdiende (voor die tijd een gigantisch bedrag) hem in staat zijn eerste piano te kopen…
Op 26 maart 1827 stierf Ludwig van Beethoven, idool van duizenden waaronder Schubert. Schubert, dertig jaar jong, was toen zelf al ongeneeslijk ziek. Toch hulde hij zich in begrafeniskleding. Versierd met witte bloemen was hij bij de begrafenis van Beethoven, en was één van de zesendertig fakkeldragers.
Schubert, de grootste liederencomponist uit de muziekhistorie, schreef kort voor zijn dood veertien liederen die na zijn overlijden als liederencyclus werd uitgegeven. De uitgever bedacht later de naam Schwanengesang.
Schubert schreef de liederen op teksten van Ludwig Rellstab, Heinrich Heine en Gabriel Seidl. Van Seidl is het slotlied Die Tabenpost. Heine tekende voor de teksten van Der Atlas, Ihr Bild, Das Fischermädchen, Die Stadt, Am Meer en Der Doppelganger. Rellstab was verantwoordelijk voor Liebesbotschaft, Kriegers Ahnung, Frühlingssehnsucht, Standchen, Aufenthalt, In der Ferne en Abschied.
Net als in zijn liederenreeksen Winterreise en Die schöne Müllerin gebruikte Schubert in Schwanengesang een beekje als gesprekspartner. Zo laat hij in het eerste lied het water een liefdesboodschap overbrengen. Verder is het een en al droefheid, hartstocht en onbeantwoord verlangen. In het lied Abschied schreeuwt Schubert het uit: ‘Waarom moet ik al die pijnen verdragen!’.
SCHUBERT SCHWANENGESANG NUMMER 306