Turina – Oeuvre
De Spanjaard Joaquìn Turina werd in 1882 geboren in Sevilla, hij stierf in 1949 in Madrid. Reeds als kleuter deed hij eenieder versteld staan van zijn accordeonspel. Later zou hij zich bekwamen in piano en harmonieleer. Twintig was hij toen hij zich aanmeldde bij het conservatorium. In deze tijd verscheen zijn eerste opera La Sulamita.
Zoals veel Spaanse kunstenaars zocht ook Turina zijn heil in Parijs. Hij verbleef daar van 1905 tot 1914 en raakte bevriend met o.a. Ravel en Debussy. Compositielessen volgde hij bij Vincent d’Indy.
In de pianosuite Sevilla (1908), het Strijkkwartet (1910) en het symfonische gedicht La Procesesión del Rocio (1912) gebruikte Turina Spaanse invloeden. Hij werd hierin aangemoedigd door zijn landgenoot de componist Isaac Albéniz. Genoemde werken bezorgde hem populariteit in zijn geboorteland.
In 1914 keerde hij terug naar Madrid. Hij werd dirigent van o.a. zijn eigen werken en werd leraar aan het conservatorium.
Bekende werken: Symfonisch gedicht La Procesión del Rocío (1912), Danzas fantásticas (1920), Sinfonia Sevillana (1921). Jardin de Oriente (1923).
TURINA OEUVRE NUMMER 831
Nota bene
Een accordeon, in de volksmond denigrerend trekharmonica of nog erger trekzak genoemd is een muziekinstrument behorende tot de aerofonen (blaasinstrumenten).
De meesten kennen het accordeon van de straatmuzikant of uit de volksmuziek, te denken aan bijvoorbeeld de tango.
Maar ook klassieke componisten hebben het instrument in een compositie opgenomen. Alban Berg liet het klinken in zijn opera Wozzeck. Serge Prokofjev gebruikte het in zijn cantate Oktober Revolutie. En Tsjaikovki liet het meespelen in zijn Scherzo Burlesque.