Voordrachtsoefening

Klas 1b heeft praktijkles. Er staat zelfs een harp bij de deur. We zitten in een grote kring en om de beurt zullen de kinderen hun muzikale kunstjes vertonen. Ze zijn aardig stil en hebben de zenuwen. Het valt niet mee om voor de klas iets muzikaals te doen. Ettertje is goddank absent, Het beest houdt zich opvallend rustig. Ik moet trouwens uitkijken, want in mijn postvak liggen meerdere briefjes over kinderen die onder de noemer ‘bijzondere omstandigheden’ vallen.

Vier meisjes zingen vlekkeloos Don’t cry for me Argentina uit het hoofd. Kleine Jarno zingt met een onvervalst sopraanstemmetje in een eigen vertaling het liedje Sailing. Twee keer horen we With a little help from my friends, waarvan bij één uitvoering bewegingen zijn ingestudeerd. Roosje zingt samen met een vriendin uit het Kinderen voor Kinderen repertoire een lied over gescheiden ouders en kerstfeest. Een lied uit Roosjes leven gegrepen.

Karin Faalangst speelt samen met Ariadne, het studiehoofd Mijn eerste walsje op de piano. Als dit bijna mislukt, staat Karin plotseling op en zegt dat ze heel nodig naar de wc moet. Alweer iemand die op het punt staat om in huilen uit te barsten. Negerjongen Anton speelt een virtuoos riedeltje van Fats Domino op de piano. De klas vindt het prachtig. Enkelen kijken mijn kant uit: Anton kan er wat van, hè meneer? Ik trek een `lang niet gek’ gezicht. Anton maakt duidelijk de blits. Als hij klaar is en iedereen hem vol bewondering aankijkt, vertelt Anton dat hij ook goed kan drummen, zelfs met losse handen. Dan gaat de bel.

‘Wat hebben we nu?’ vraagt Babs, de dochter van drs. Van Nieuwenhuizen, de economieleraar.

‘Engels,’ antwoordt Roosje.

‘Gadverdamme, weer naar dat klotewijf.’

‘Wat een woorden voor een dochter van een leraar,’ zeg ik.

‘Meneer, die vrouw is totaal geschift,’ zegt Roosje.

Als ik de klas uitlaat, zie ik tot mijn grote schrik de harp staan. Godverdomme, helemaal vergeten! Heb ik Mirjam, het harpmeisje, dat grote instrument voor niks naar school laten meeslepen. Wat moeten haar ouders wel niet denken.

‘Mirjam, Mirjam!’ roep ik naar het harpmeisje.

Te laat, Mirjam is al weg. Maar misschien vindt ze het helemaal niet erg dat ze niet gespeeld heeft.

——————————————————————————————————————-

Ze hadden mij als eerste gezet. Ik stond te schudden in mijn kloffie. Zorg dat je het stuk goed kent, had mijn leraar mij op het hart gedrukt. Je moet erop rekenen dat er vijftig procent af gaat, dus zorg dat je er ver boven staat. Mijn trompet had ik extra gepoetst en ik zag er ook uit om door een ringetje te halen. Ik had een colbertje aan met een wit overhemd en een strikje. Mijn moeder was helemaal naar het conservatorium gekomen om mij te horen spelen.

Het was de jaarlijkse voorspeelavond. Ik was doodsbenauwd en vond het verschrikkelijk om voor publiek te spelen. Een trompet in een bedompte zaal klinkt voor geen meter. Het publiek bestond bovendien uit vaders en moeders van talentvolle zonen en dochters die hun kunsten vertoonden aan de piano en viool. Een bekakt publiek. Ik moest beginnen en direct bij de eerste toon ging het mis. De inzet ketste en werd gevolgd door gegrinnik in de zaal. Met gesloten ogen worstelde ik mij door de etude. Applaus kreeg ik nauwelijks. In de pauze deden mijn leraar en moeder mij geloven dat het best leuk had geklonken. Ik kon wel janken en weigerde voortaan mee te doen aan een voorspeelavond.

Uit Het Bloemkoolcollege – Toon Verbeek