Bach J.S. – Oster Oratorium

De in 1685 in het Duitse Eisenach geboren Johann Sebastian Bach, gestorven in 1750 in Leipzig wordt over het algemeen beschouwd als de grootste componist allertijden.

Het Paas oratorium of Oster oratorium BWV 249 met als hoofdtitel Kommt, eilet und laufet, ihr flüchtigen Füße werd voor het eerst uitgevoerd op Paaszondag 1725. Twee dagen eerder hadden de gelovigen in Leipzig de Johannes-Passion gehoord.

Aan het begin van het oratorium hoorden de kerkgangers – of werden ze opgeschrikt? – een instrumentaal intro voor trompetten en pauken, Sinfonia. Het tweede deel, eveneens instrumentaal maar melancholiek, een Adagio voor hobo en strijkers. Daarna volgt het eerste koor Kommt, eilet und laufet, ihr flüchtigen Füße… en zo verder.

Petrus en Johannes gaan naar het graf waar ook de beide Maria’s aanwezig zijn. Zij vernemen dat een engel hen de verkondiging van de opstanding heeft gebracht. Petrus vindt de zweetdoek en heeft het bewijs van de opstanding. De twee vrouwen willen Christus weer zien want zonder hem zijn zij bevreesd en bedroefd. Er wordt tot slot een danklied gezongen.

Het Oster oratorium valt op, vergeleken met soortgelijke werken van Bach, dat het verhaal niet door een evangelist wordt verteld. Alle teksten worden gezongen. Koralen ontbreken echter.

De cantate is geschreven voor koor en vier zangsolisten: De twee Maria’s, Magdalena en Maria de moeder van Jacobus sopraan en alt – Petrus tenor – Johannes bas. Instrumenten: 3 trompetten, pauken, strijkorkest, basso continuo, traverso, blokfluiten, hobo’s, fagot.

De muziek van het Oster oratorium was eerder te horen in een wereldlijke pendant, de verjaardag cantate voor hertog Von Sachsen- Weißenfels. De vier zangsolisten zijn herders die de Hertog komen feliciteren. Deze tafelmuziek werd dus omgevormd tot het Osteroratorium.

Heeft u een opmerking of aanmerkingen over dit item, horen wij dit graag van U.

BACH OSTER ORATORIUM NUMMER 858

Nota bene

De oude meester Bach kon in de omgang best aardig zijn, maar over het algemeen kwalificeerde men hem als streng, koppig, en zelfs lastig, met name voor zijn musici. Voor zijn leerlingen was hij soms hard.

Toen Bach overleed was er eigenlijk niets bijzonders aan de hand. Niets leek erop dat er een muziekgrootheid was gestorven. Hij werd zonder poespas begraven op een kerkhof in Leipzig. Niemand nam notitie van de lijkstoet, er waren geen collega’s die hem uitzwaaide en het kwam niet in de krant. Pas 150 jaar later werd er aan de dode aandacht besteed met een gedenksteen in zijn Thomaskerk.