Schumann – Piano Solo
De Duitse componist Robert Schumann (1810 – 1856) speelde piano vanaf zijn zevende. Vanaf zijn twaalfde ontstonden zijn eerste composities. Muziek en literatuur waren zijn twee grote liefdes. Als zoon van een boekhandelaar en uitgever kreeg hij de literatuur met de paplepel ingegoten. Hij kreeg pianoles van de beroemde pedagoog Friedrich Wieck, deze zou later zijn schoonvader worden.
Voor het grote publiek is Schumann vooral bekend om zijn Pianoconcert in a mineur en zijn Liederen. Verder componeerde hij o.a. de meesterwerken: Celloconcert, Strijkkwartet en Kwintet, en vier Symfonieën. Voor pianosolo noemen we: Papillons – Carnaval – Kinderszenen – Fantasiestucke. Schumann is een typisch vertegenwoordiger van de romantische school.
Papillons opus 2 is een pianosuite die Schumann in 1831, op eenentwintigjarige leeftijd componeerde. Het werk is geïnspireerd op de roman Flegeljahre (1805) van een van zijn lievelings schrijvers Jean Paul (Johann Paul Richter). Papillons is programmamuziek, er schuilt een verhaal in, dit in tegenstelling tot abstracte of absolute muziek. De suite heeft 12 deeltjes die grotendeels los van elkaar staan. Het werk is opgedragen aan drie schoonzusjes van de componist. Het woord Papillon (vlinder) geeft aan dat het om vluchtige, luchtige muziek gaat.
Schumann wordt beschouwd als de grootmeester van de kleine vorm, dit getuige zijn liederenschat en pianominiatuurtjes. In 1835 voltooide hij zijn pianosuite Carnaval opus 9. Net als Papillons gaat het hier om een bal. De componist geeft in Carnaval bestaande figuren een plaats. Zo is zijn verloofde Ernestine (hij zou later met Clara Wieck trouwen) een belangrijke gast in de suite. Haar naam heeft hij omgetoverd in een muzikaal motief dat telkens terugkeert. Schumann heeft zichzelf een dubbelportret toebedeeld als de gevoelige Eusebius, en de sterke en enthousiaste Floristan. Voorts zijn Paganini en Chopin aanwezig op het bal. In 1910 voltooide enkele Russische grootmeesters waaronder Rimsky-Korsakov en Glazoenov een orkestratie van Carnaval als balletmuziek. Wereldberoemd werd het dansstuk door balletmeester Diaghilev en zijn Russisch balletgezelschap.
Schumann schreef zijn Fantasie in C opus 17 (1836) in de treurige tijd dat hij zijn grote liefde Clara Wieck voor korte tijd moest missen. ‘Een diepe klaagzang voor u, het is het meest gepassioneerde stuk dat ik ooit schreef’, zo liet hij haar in een brief weten, doelende op het eerste deel. Vader Wieck verbood zijn dochter omgang met de toen 26 jarige Schumann. Vier jaar later zou het paar zonder zijn toestemming trouwen. Met het stuk wilde Schumann tevens geld inzamelen voor het Beethoven-monument in Bonn. Het werk werd opgedragen aan Franz Liszt. De Fantasie in C kan worden beschouwd als een van de belangrijkste werken in de literatuur voor pianosolo. Alle grote componisten hebben van de Fantasie in C opnames gemaakt.
Schumann had in 1838 een verzameling van 30 kleine pianowerkjes opgespaard. De componist omschreef ze als ‘dertig kleine koddige werkjes’. In 1840 selecteerde hij er 13 die hij aanduidde als vrolijke, zachte en melodische muziekjes. Clara, zijn kersverse echtgenote kon het niet nalaten haar man soms te betichten dat hij net een kind was. Wellicht was dit de aanleiding om de dertien miniatuurtjes Kinderszenen (Kinder scenes) te noemen. Andere bronnen beweren dat Schumann de stukjes schreef als heimwee naar zijn gelukkige kinderjaren. Met name nummer 7, Träumerei is zeer bekend.
En verder de pianowerken: Davidsbündlertänze opus 6 (1837) – Kreisleriana opus 16 (1838) – Humoreske opus 20 (1839) – Album für die Jugend opus 68 (1848) – Waldszenen opus 82 (1849) – Gesänge der Frühe opus 133 (1853).
SCHUMANN PIANO SOLO NUMMER 741