Berlioz – Les nuits d’été
Vader Berlioz wilde in geen geval dat zijn muzikale zoon het artiestenvak in zou gaan. Medicus zou een beter beroep voor de jonge Hector Berlioz (1803-1869) worden. Maar zoonlief had heel andere plannen. Hij speelde aardig fluit en gitaar en zingen deed hij ook. Later zou Berlioz zijn dagboek toevertrouwen dat hij ergens diep in zijn hart blij was dat zijn vader weigerde hem pianoles te laten nemen. Hij zou zeker een uitstekend pianist zijn geworden samen met nog een paar miljoen andere pianisten…
In plaats van piano leerde Berlioz harmonieleer op zijn gitaar. En zo lachte hij in zijn vuistje, want elke componist was enorm beïnvloed door de pianoklank, terwijl Berlioz een heel ander timbre gewend was en zodoende zijn eigen klankkleur ontwikkelde. Merkwaardig genoeg stond Berlioz in zijn vaderland Frankrijk niet zo hoog aangeschreven als in de Duitstalige landen. Misschien verklaart dit zijn aansluiting bij de Neu Deutsche Schule, waarin ook Liszt en Wagner van de partij waren.
Een groot contrast met het vaak bombastische werk van Berlioz is de liederencyclus Les nuits d’été (Zomernachten) uit 1840 op teksten van zijn vriend Théophile Gautier. Zes prachtige liederen waarin hij zijn tegenstanders – vaak de Fransen zelf – liet horen dat hij wel degelijk in staat was een werk met intimiteit en melodische schoonheid te componeren. De liederen uit Les nuits d’été hebben geen onderlinge verhouding maar zijn wel verbonden met emoties, zoals liefde, afscheid en dood. Deze liedcyclus is oorspronkelijk voor stem (mezzo of tenor) en piano maar werd later door Berlioz op meesterlijke wijze georkestreerd.
Drie van de zes juweeltjes: Le Spectre de la Rose, Au cimetière en Sur les lagunes.
BERLIOZ LES NUITS D’ÉTÉ NUMMER 158