Victoria – Requiem

Tomás Luis de Victoria (1548-1611) was het zevende kind uit een zeer godsdienstig Spaans gezin. Veel van zijn familieleden werden priester, en een van hen nam de zorg op zich van de negenjarige Tomás toen diens vader overleed. Als kind was hij een verwoed zanger. Toen hij de baard in de keel kreeg, werd hij aangemoedigd om zijn muziekstudie voort te zetten in Rome.

In 1575 werd De Victoria tot priester gewijd. Tien jaar later werd hij hofcomponist en kapelmeester van Keizerin Maria, zuster van Filips II. Toen zij stierf, vereerde De Victoria haar met een Requiem onder de titel Officium defunctorum (1605). Dit zou zijn meest beroemde werk worden.

In de tijd van Tomás de Victoria was Spanje, meer dan elders in Europa, in de greep van een ijzersterk en fanatiek katholicisme. De Victoria’s missen getuigen van deze intense geloofsbeleving en zijn hartstochtelijke geloof wordt wel vergeleken met de religieuze schilderkunst van tijdgenoot El Greco (1541 – 1614).

Naast tijdgenoot Palestrina (1525 – 1594), waarbij hij waarschijnlijk heeft gestudeerd, mag hij zich beschouwen als één van de meest toonaangevende componisten van de katholieke kerkmuziek.

Hij is de geschiedenis ingegaan als de grootste Spaanse componist van de zestiende eeuw en schreef uitsluitend religieuze muziek, waaronder de Missa o quam gloriosum en Missa ave maris stella. Deze en andere zeer ingetogen missen zijn voor vier tot twaalf stemmen, verdeeld over verschillende koren. Zijn eerder vermelde Requiem wordt nog regelmatig uitgevoerd.

In de rooms-katholieke kerk is een requiem een mis voor de doden. Requiem aeternam, donna eis Domine (Heer geef hun eeuwige rust). Dit wordt gezongen in de eerste zin van het gregoriaanse gezang (introïtus).

VICTORIA REQUIEM NUMMER 293